Een kind dat de wereld gaat ontdekken, doet dat spelend. In dit ter discussie-artikel vraagt Jaap Verhagen zich af of kinderen nog wel (voldoende) mogen spelen in de lessen bewegingsonderwijs.
Voordat een kind kennis maakt met instanties zoals kinderopvang en scholen beweegt het zich door de wereld en komt in contact met anderen en het andere (de dingen) door manipulatie waarbij fantasie eindeloos kan zijn. Een stoel kan een huisje om onder te schuilen zijn, maar ook een auto om in te rijden. Anderen zijn medereizigers of chauffeurs en gaan mee op reis. Materialen zoals zand, water en bladeren zijn een onuitputtelijke bron van manipulatie en fantasie. Wat kan je wel niet allemaal maken van zand, takken en bladeren?
De rol van volwassenen
Dan gebeurt er iets vreemds in het leven van jonge kinderen. Volwassenen gaan de wereld begrenzen. Dat begint thuis. Het kind mag maar een beperkte tijd in de tuin spelen aan de eettafel moet
vooral gegeten kunnen worden en kan dus niet constant een vliegtuig of schuilhut zijn. Papa en mama moeten echt andere dingen doen en die stoel (auto) hebben ze echt nodig om op te zitten als er gegeten gaat worden. Spelen wordt aan regels en tijd gebonden. “Kijk uit voor elkaar.” “Ruim je op?” “Nee daar mag je niet mee spelen, dat is gevaarlijk of daar niet voor gemaakt.” krijgt het kind te horen.
Ook in het bewegingsonderwijs gebeurt dat, bijvoorbeeld: de rode lijn is uit, na twee minuten moet je van keeper wisselen, de teams zijn op sterkte gemaakt door de leerkracht, je mag alleen die materialen gebruiken.
Controle loslaten
(Beginnende) docenten zoeken naar controle. En dat gebeurt vaak via regels, maar juist die regels beperken het spel, hinderen de creativiteit, zorgen ervoor dat het spel niet van de kinderen wordt en blijft. Maar spel is juist niet-ernst (Huizinga, 2008 (1938). En sport met haar in zichzelf gekeerde structuur, regels en instructies mist de belangrijkste kracht van spel, namelijk vrijheid en ongebondenheid. Meeuwsen (2022) vroeg zich in haar essay in dit magazine al af of we niet toe zijn aan een geïntegreerd, materieel spelbegrip, waarin ook ruimte is voor de sacrale, verspillende functie van spel, juist in het bewegingsonderwijs. Spel dat wordt gespeeld, geleefd en komt en gaat op het ritme van het spel van de kinderen.
Het mooie van spel is dat het letterlijk en figuurlijk vrij is. Je weet van tevoren niet weten hoe het verloopt en of het speelt en hoeveel en hoelang en wat de energie doet. Klopt, het is moeilijk om daar afspraken over te maken, maar daar zit juist de essentie van spel. Afspraken maken kan niet of nauwelijks, afspraken beklemmen, beperken het spel.
Mogen kinderen bij jou in de les of in het bewegingsonderwijs in het algemeen nog wel vrij spelen? En hoe ver ga je daar dan in?